Personen die niet of slecht zien.
Sterk in:
- Zijn vaak heel nieuwsgierig.
- Zijn vaak betrokken bij hun omgeving.
- Ze willen weten wat rond hen gebeurt.
Moeilijk met:
- Voelen zich vaak onzeker omdat ze niet goed weten wat er gaande is. Vertel dan wat er gebeurt.
- Ze weten niet goed wie rond hen staat en wat er gebeurt. Ze zullen dan ook veel vragen stellen om dat te weten te komen.
- Ze kunnen sommige prikkels moeilijk plaatsen. Vertel dus wat je ziet en wat ze voelen.
Speeltips:
- Spreek in de richting van het kind. Zo zullen ze beter horen wat je zegt.
- Pas je spelen aan door bijvoorbeeld geluiden te gebruiken.
- Speel spelletjes waar ze hun andere zintuigen kunnen gebruiken, bijvoorbeeld hun tast of gehoor.
- Geef alles een vaste plaats in het lokaal. Zo kunnen ze zelfstandig alles terugvinden.
Hoe omgaan met:
- Begeleid kinderen bij loopspelletjes.
- Beschrijf wat er allemaal te zien is en wat er rond hen gebeurt.
- Laat hen voelen wat rond hen gebeurt. Geef hen dan ook de tijd om dit op te nemen.
- Stel hen op hun gemak zodat ze je vertrouwen en zichzelf veilig voelen.
- Geef de kinderen de tijd om een nieuwe omgeving te leren kennen.
- Stel jezelf voor en zeg eerst wie je bent voor je hen aanraakt. Zo schrikken ze niet.
Hoe spelen aanpassen?
- Een touw spannen om een gebied af te bakenen. Bijvoorbeeld bij estafette een touw hangen om te weten waar hij of zij heen moet lopen.
- Duo's maken zodat er altijd begeleiding is.
- Speel in een herkenbare omgevingen, zo vinden ze meestal hun weg terug.
- Praktische opdrachten gebruiken die werken op het gehoor of de tast.
- Laat de tikkers of personen die ze moeten zoeken een geluid maken (bijv. belgerinkel, klappen, zingen, ...)
Bijvoorbeeld 123 piano:
Span een touw waar de personen moeten lopen. Hang 2 meter voor het eindpunt een sjaaltje aan het touw zodat ze weten waar ze moeten stoppen en/of laat een muziekje horen aan de kant waarheen ze moeten lopen.