Het is heel eenvoudig. Iemand begint en zoekt eerst iets wat hij gaat doen of al gedaan heeft. Vb. Hij/zij is gisteren gaan fietsen. Dan zegt hij/zij:" Ik ben gisteren gaan hobbelen". Dus fietsen word vervangen door "hobbelen". De rest moet nu raden waarvoor "hobbelen" staat door ja/nee -vragen te stellen.
van Toon vanreppelen, LJ/0601, Don Bosco Stal, Koersel