Jezus stelt zich dienstbaar op naar zijn leerlingen toe. In deze werkvorm zoekt men naar de dienstbaarheid vandaag. Zijn wij vandaag nog dienstbaar? Op welke manier? Zijn er dingen die ons tegenhouden? Welke vorm van dienstbaarheid vinden wij belangrijk?
Doel
Jongeren aanzetten om dienstbaarheid te ontdekken en om stil te staan bij de verschillende vormen van dienstbaarheid die ze zelf doen en kunnen doen.
Verloop
Inleiding
Laat de jongeren een lijst (zie bijlage werkvorm 1) invullen met ja/nee-vragen over helpen. Deze vragen kunnen over heel uiteenlopende vormen van helpen gaan. Zo wordt hun aandacht getrokken naar de eigen ervaringen. Op de lijst kan verschillende keren in dit spel/gesprek nog teruggekomen worden. De inleiding kan afgesloten worden met de algemene vraag of iedereen al wel eens anderen geholpen heeft met iets.
Gespreksverloop
De jongeren krijgen allemaal vier kaartjes in verschillende kleuren (rood, groen, geel en blauw). Op deze kaartjes schrijven ze zelf gevonden antwoorden op de volgende vragen:
-Rood: Welke organisatie of wel goed doel zou jij steunen? (Dit kan gaan van organisaties zoals welzijnszorg, de damiaanactie en broederlijk delen, tot de noodacties zoals die voor de aarbeving in Haïti of Chili.)
-Groen: Wat zou je zelf willen doen om iemand te helpen? (Zou je geld, kleding, je tv weggeven, zou je zelf naar India gaan om de mensen daar te helpen?)
-Geel: Als je één iemand in nood zou kunnen helpen, wie zou dat zijn? (Een dakloze, een bedelaar, je eigen grootmoeder, een weeskindje in Congo …)
-Blauw: Als je alles zou kunnen en durven doen om anderen te helpen, wat zou je dan doen? (Dit is een hypothetische vraag die peilt naar wat de jongeren zelf het belangrijkste vinden. Ze moeten dus één iets opschrijven, één handeling of actie.)
Wanneer de kaartjes zijn ingevuld, kunnen er twee contrasten gelegd worden in het midden van een kring (zie bijlage). Het eerste contrast is ‘veraf en dichtbij’ (de twee categorieën kunnen op een A4 geschreven worden en in de kring gelegd worden). De rode kaartjes kunnen nu bij één van de twee opties gelegd worden. Dit gebeurt individueel en de jongeren kunnen zelf kort uitleggen waarom ze ditgoede doel gekozen hebben en waarom ze het bij dichtbij ofveraf leggen. Daarna kan het eerste besluit getrokken worden aan de hand van de volgende vragen:
-Waar liggen de meeste kaartjes?
-Steunen we eerder doelen/organisaties die mensen hier helpen, of doelen/organisaties die mensen veraf helpen?
-Kunnen we nog doelen/organisaties vinden die mensen hier helpen?
-Kennen we nog doelen/organisaties die mensen veraf helpen?
Daarna kunnen de gele kaartjes gelegd worden, ook in het ‘dichtbij en veraf’-contrast.De jongeren kunnen weer even verduidelijken waarom ze iemand kozen. Ook hier kunnen een aantal vragen weer helpen om een kort overzicht te geven van de keuzes:
-Waar liggen de meeste kaartjes?
-Is het resultaat hetzelfde als bij de rode kaartjes?
-Is het belangrijk dat we iemand kennen?
Het is mogelijk om hier even terug te grijpen naar de vragenlijst van de inleiding. De vragen over het helpen van ouders en het schenken van geld aan een goed doel kunnen hier bekeken worden. Heeft iedereen op beide ja/nee geantwoord? Wat doen we het meest? Komt dat overeen met de uitkomst van de kaartjes zoals ze nu liggen?
Nu kan het tweede contrast verschijnen in de kring, namelijk ‘materieel en immaterieel’. Het is belangrijk deze woorden nog even te verduidelijken voor de jongeren. Materieel heeft te maken met dingen die je zelf kunt weggeven, iets afgeven wat je zelf niet nodig hebt. Immaterieel gaat eerder over zelf iets doen, het heeft niet echt met geld storten, kleding weggeven en dergelijke te maken, het gaat om dingen die niet te betalen zijn. Dit zou kunnen zijn: lachen naar iemand op straat, een blinde helpen oversteken, maar ook vrijwilligerswerk gaan doen voor bijvoorbeeld welzijnszorg, de wereldwinkel, de damiaanactie enzovoort. Na deze verduidelijking kunnen de groene kaartjes gelegd worden, opnieuw kan iedereen even iets zeggen over zijn keuze. Een aantal vragen die daarna kunnen helpen zijn:
-Waar liggen de meeste kaartjes?
-Hoe zou dat komen?
-Is er een groot verschil tussen materieel en immaterieel? Is het ene moeilijker dan het andere?
Hierna kunnen ook de blauwe kaartjes gelegd worden. En helpende vragen kunnen dan zijn:
-Waar liggen de meeste kaartjes?
-Is dit verschillend van de groene kaartjes? Hoe zou dat komen?
-Maakt het een groot verschil als we iets zelf moeten doen (groen) of als we er over fantaseren (blauw)?
Je kan hier nog eens terugkomen op de vragenlijst. Er staan heel wat vragen over geld schenken en ook spullen weggeven, maar daarnaast ook over zelf dingen doen (lachen, afwassen, goedendag zeggen, bedanken). Waar zeggen de meeste jongeren ja op? Is er een verschil tussen de twee? Is het ene moeilijker dan het andere?
Nu kan er even gepraat worden over dienstbaarheid. De vraag ‘Wat is dienstbaarheid?’ is daarbij van belang. Het is een woord dat vele domeinen kan bevatten, van maatschappelijke noden in de aandacht brengen, tot je grootmoeder helpen, van geld schenken tot slavernij, en elke andere vorm van hulpvaardigheid. De vraag moet dan misschien wel zijn: wat is dienstbaarheid voor mij/jullie? Is vriendelijk zijn dienstbaarheid? Is geld schenken dienstbaarheid? Is lachen naar iemand dienstbaarheid?
En wat kan dienstbaarheid voor anderen betekenen? Wat kan als helpen beschouwd worden? Lachen? Geld? Zelf je handen uit je mouwen steken?
Nabespreking
Om het gesprek af te ronden, kan er gefocust worden op een aantal dingen. Vooreerst is het belangrijk om stil te staan bij hoe het gesprek nu is geweest en hoe de jongeren zich voelen na dit gesprek. Is het gesprek leuk geweest? Voelen we ons goed na dit gesprek? Als de jongeren zelf dienstbaar zijn, zullen er zich geen problemen voordoen, het is echter niet de bedoeling dat sommigen met een schuldgevoel naar huis gaan.
In het gesprek kwam er naar voor hoe wij dienstbaar zijn (welke initiatieven/organisaties we belangrijk vinden, wat we zouden willen doen als teken van dienstbaarheid enzovoort). Komt dat overeen met wat we in realiteit doen? Wat houdt je tegen om dat te doen? Wat motiveert je om dat te doen? Wanneer er gesproken wordt over motivatie en inspiratie, kan het ook interessant zijn om even stil te staan bij de vraag of ons christelijk geloof deel uitmaakt van onze motivatie/inspiratie voor dienstbaarheid. Wat leert het geloof ons hierover? Hoe inspireert Jezus ons? Moeten we Christen zijn om dienstbaar te zijn?