Dienstbaarheid uit zich op zeer veel verschillende manieren. In deze werkvorm willen we stilstaan bij één van de mogelijke vormen van dienstbaarheid in onze samenleving, namelijk het geven van asiel aan vluchtelingen.
Doel
Jongeren door de problematiek van asiel (mensen die op de vlucht zijn en zich ergens willen settelen en een nieuw leven willen opbouwen) de verschillende mogelijkheden en moeilijkheden van dienstbaarheid laten ervaren en ontdekken.
Verloop
1.Inleiding
Zorg dat je als groep ongeveer in een kring zit, dit kan zowel aan tafel als op de grond. Leg de jongeren de problematiek van asielzoekers uit aan de hand van het verhaal van Jelena. Lees de getuigenis voor. Stel daarbij een aantal vragen.
-Waarom vluchtte zij? Ken je nog andere redenen om te vluchten? (Oorlog, geen werk genoeg, hongersnood, homoseksueel zijn, culturele gevechten, religieuze oorlogen...)
-Wordt het leven er voor hen gemakkelijker op nu ze gevlucht zijn? En hoe ziet de toekomst er uit? Geef voorbeelden. (Er is veel onzekerheid, stress – mogen we wel blijven? –, maar ook negatieve kritiek van andere mensen en het gevaar op straat terecht te komen – hoewel zij hier wel geluk heeft met een familie die voor haar zorgt.)
Wat zeker aan bod moet komen in de bespreking is dat mensen naar België komen met de vraag hier te mogen blijven (wonen, werken enzovoort). Ze doen dit vanwege allerlei redenen. Sommige mogen blijven, anderen worden verzocht België terug te verlaten. Toch kunnen we hier spreken van soms schrijnende situaties en een grote nood aan hulp voor deze mensen.
2.Rollenspel
Om je in te kunnen leven in het spel is het goed om de jongeren de kans te geven zich te verkleden (in pastoor, asielzoeker, ocmw-bediende, directeur van een school, een nationalist, een wereldburger en een villabewoner; dit naargelang hun rol). Het inleefspel gaat om een situatie in een dorp. De eerste vraag waar rond gewerkt kan worden is: Mag/moet het asielcentrum er komen? Geef de jongeren een rol in het gesprek (indien er veel deelnemers zijn kunnen er groepen gemaakt worden die een personage moeten opnemen). Als begeleider neem je zelf de rol van asielzoeker op. Laat iedereen ook even kort aan de volledige groep uitleggen welke rol en positie hij heeft. Geef iedereen een naamkaartje zodat tijdens het rollenspel steeds duidelijk blijft wie welke rol vertegenwoordigd. Geef iedere deelnemer of groep die een rol vertegenwoordigt ook een papiertje met hun rol op. De personages/rollen zijn:
-Asielzoeker (opgenomen door de begeleiding): Als begeleider heb je de rol van asielzoeker, zodat de moeilijkheden van de problematiek door jou onder de aandacht gebracht kunnen worden. Hoewel de asielzoeker degene is die asiel aanvraagt en dus wil dat het centrum er komt, kan hij zich ook goed verplaatsen in de positie van de tegenstanders, hij is immers een vreemdeling en net zoals hij weinig weet over de mensen in het dorp, weten zij ook weinig over hem. Er zijn dus heel wat vooroordelen in het spel die uitgespeeld kunnen worden.
Een aantal daarvan zijn: asielzoekers zijn criminelen, ze zijn arm en hebben veel financiële steun nodig (ze gaan het dorp dus geld kosten), ze hebben geen recht op verblijf omdat ze al een thuisland hebben, maar ook andere vooroordelen zoals: ze hebben allemaal recht op verblijf (ook de economische vluchtelingen). Als de jongeren allemaal een pro-standpunt innemen of daar naartoe neigen, kan de begeleider ook de negatieve kant van asielzoekers uitspelen (hij kan bijvoorbeeld een de rijke Angolese man spelen die enkel hier wil blijven omwille van de nog betere situatie).
-Pastoor: De pastoor is de persoon die vanuit zijn christelijke geloof probeert een positie te vinden ten opzichte van de problematiek. Concepten als dienstbaarheid en gastvrijheid ten opzichte van de vreemdeling moeten bij hem voorop staan. Jezus ging ook steeds toe naar de buitenstaanders in de maatschappij. Hij sloot niemand buiten en nam het steeds op voor de zwaksten.
-Directeur van de school: De directeur van de school is bezorgd omwille van de moeilijkheden die asielzoekers zouden kunnen meebrengen voor zijn school. De kinderen van het centrum moeten immers ook naar school gaan. Ze spreken echter geen Nederlands in het begin, wat zowel voor hen als voor de leerkrachten en mede-leerlingen moeilijk is. Het kan het niveau van de school naar beneden halen. Er moeten nieuwe klassen ingericht worden om hen in het begin op te vangen. Er is meer personeel nodig.
-Inwoner van het dorp 1, een wereldburger: Wij hebben het goed en we moeten onze rijkdom delen met hen die het nodig hebben. Dit is de gedachte van deze dorpsbewoner. We moeten dus openstaan voor de komst van mensen die het minder goed hebben, en dit mag ten koste gaan van onze overdadige rijkdom.
-Inwoner van het dorp 2, een nationalist: Deze bewoner is vooral bezig met zijn eigen volk/nationaliteit. ‘Eigen volk eerst’ is zijn leuze. We moeten eerst denken aan onszelf, aan problemen die zich nu al binnen ons land voordoen. Het is crisis en er zijn mensen hier die onze hulp nodig hebben. Deze mensen gaan voor op de vreemdelingen die asiel aanvragen.
-Inwoner van het dorp 3, een ocmw-bediende: Vreemdelingen brengen ook veel rijkdom mee voor ons. Het gaat hier niet om financiële rijkdom, maar om sociale, culturele en religieuze rijkdom die wij van hen kunnen leren. En ook zij kunnen van ons een aantal dingen leren op dat vlak. Er is dus niet enkel een financiële discussie nodig, maar we moeten ons ook focussen op wat wij hiervan kunnen leren en wat we er voor in de plaats terugkrijgen.
-Inwoner van het dorp 4, een villabewoner: Als de asielzoekers zich volledig integreren, is er geen probleem. Ze moeten zich wel volledig aanpassen aan ons, wij zijn de ‘betere’ bevolking hier en we kunnen ook niets van hen leren. Ze komen naar hier en wij moeten dus geen inspanningen doen om ons aan te passen aan hen of om naar hen te luisteren. Willen ze hier blijven, dan moeten ze zich aanpassen aan onze levenswijze, onze cultuur, zodat er niets verandert aan hoe het nu is.
Deze rollen zijn zeer sterk doorgetrokken karikaturen van mogelijke posities die in onze eigen maatschappij aanwezig kunnen zijn. Door sterk deze posities te houden kunnen de jongeren zien hoe moeilijk het is om tot een compromis te komen en hoeveel verschillende posities er zijn. Zeg hen dan ook duidelijk dat ze niet mogen afwijken van hun eigenlijke personage.
Om alles vlot te laten verlopen en het gesprek te coördineren, is het ook aan te raden een begeleider aan te duiden als bemiddelaar. Hij kan de discussie leiden door mensen aan te duiden die bijvoorbeeld nog niet veel gezegd hebben, maar ook als de discussie niet echt lukt vragen aan tegengestelde personages of ze akkoord gaan met elkaar.
Laat de jongeren nadenken over mogelijke argumenten voor of tegen het nieuwe centrum (ook vanuit hun eigen rol). De vraag waar dan op gefocust wordt is: ‘Waarom moet het centrum er wel of niet komen?’ Natuurlijk moeten ze ook reageren op anderen en tegenargumenten verzinnen. Zorg er wel voor dat iedereen af en toe aan bod kan komen.
Als tweede deel van de inleefoefening, gaan we ervan uit dat het plan om een asielcentrum te plaatsen in het dorp rond is. Het is de bemiddelaar die dit tweede deel aankondigt. Het komt er dus nu op aan om een compromis te sluiten over hoe het leven daar nu door moet gaan. Hierbij moeten de jongeren wel hun rol behouden, maar toch wat water bij de wijn doen. Een aantal richtvragen om de oefening te starten zijn:
-Moet het een open of gesloten asielcentrum worden? Deze vraag peilt naar de vrijheid die de asielzoekers krijgen. Mogen ze contact hebben met de dorpelingen, mogen ze buiten het asielcentrum komen? Of moeten ze ten allen tijde binnen de muren van het centrum blijven? Maar ook vraagt dit naar de mogelijkheid van de bewoners van het dorp om binnen te gaan in het centrum. Kunnen we gaan kennismaken met deze mensen? Mogen we met hen in gesprek gaan? Of moeten we buiten het centrum blijven? Mag er geen contact zijn?
-Waar gaan de kinderen naar school gaan? Naar de dorpsschool? Of moeten ze geschoold worden in het centrum? Of helemaal geen school voor hen – er is immers geen zekerheid of ze wel mogen blijven in België, waarom dan een inspanning doen?
-Mogen de asielzoekers naar de kerk gaan? En wat met de moslims? Moeten we met hen in gesprek gaan? Of hen uitsluiten? En mogen we wel een verschil maken tussen de christenen en moslims?
3.Nabespreking
Het is belangrijk om nu uit het spel te stappen en weer terug te keren naar je eigen rol. Uit de rol stappen doe je door de verkleedkleren uit te doen. Vraag eerst naar hoe het was om dit inleefspel te doen. Hoe was het om de rollen in te nemen? Daarna kan je geleidelijk overgaan in het vragen naar de eigen posities. Kon je je vinden in de rol die je had? Waar had je het moeilijk mee? Waar kon je je wel goed in vinden?
Om het inleefspel volledig af te ronden, kan je de vraag stellen hoe wij hier nu als een christelijke gemeenschap mee moeten omgaan. Moeten we direct kiezen voor een open asielcentrum? Of moeten we ook oog hebben voor de maatschappelijke zorgen die aan de orde kwamen?