De spelers worden opgedeeld in twee groepen. Aan beide zijden van het spelterrein staat een stoel met een dobbelsteen erop. Bij het begin van het spel wordt de bal in het midden opgegooid. De bedoeling is nu om met de bal de stoel van de tegenspeler om te gooien. De speler die in balbezit is mag echter maar drie passen zetten met de bal. De ploeg die de stoel omgooit mag het aantal ogen dat de dobbelsteen aangeeft bij zijn score tellen.