Ga in groep aan een tafel zitten. Leg de dobbelsteen klaar op tafel en spreek samen een “meestergetal” af. Dit is een cijfer tussen 1 en 6. Dit cijfer bepaalt het verloop van het spel.
Je kan dit cijfer het hele spel aanhouden of bij elke beurt een ander cijfer kiezen.
De persoon die aan de beurt is werpt de dobbelsteen.
• Gooit hij het “meestergetal”, dan mag hij een grappige opdracht geven aan alle andere tegenstanders en zij moeten dit uitvoeren.
• Gooit hij een ander getal, dan moet hij opnieuw gooien, zo veel keer als zijn worp aanduidt. Gooit hij bijvoorbeeld 5, dan moet hij 5× opnieuw gooien en in die 5 beurten mag hij het meestergetal niét gooien. Gooit hij het wel, dan moeten de de andere spelers een grappige opdracht verzinnen die deze ene speler moet uitvoeren.
Voorbeeld:
Het gekozen meestergetal is vier. De speler die aan de beurt is gooit vijf.
De andere spelers mogen opgelucht zijn want zij moeten geen domme of grappige opdracht doen. De speler moet wel vijf keer opnieuw de dobbelsteen werpen.
Bij één van deze vijf worpen gooit hij vier → de andere spelers mogen nu een grappige opdracht verzinnen. Bijvoorbeeld ergens waar iedereen hem kan zien, gaan staan twerken, een kinderliedje zingen, op één been staan, … Gooit hij tijdens de vijf worpen geen enkele keer vier, dan gaat de beurt over naar de volgende speler.