Petrus stapt na de uitnodiging van Jezus uit de boot op het water. Maar al snel zinkt hij als hij bang wordt door de tegenwind die hij ervaart. Deze methodiek wil jongeren bewust maken van het effect dat tegenwind (tegenwerking) kan hebben.
Doel
-Jongeren ervaren hoe tegenwind (tegenwerken) lastig kan zijn om je doel te bereiken.
-Jongeren ervaren dat samenwerken en overleggen helpt/handig is om een gezamenlijk doel te bereiken.
Verloop
Voorbereiding
Zet enkele tafels tegen elkaar, waarrond de jongeren kunnen gaan staan. Leg hierop de verschillende soorten snoep om je snoeptaart te kunnen maken.
1. Snoeptaart maken met verschillende rollen (20 minuten)
De jongeren moeten samen een snoeptaart maken met de snoep en het materiaal dat voor handen is. Elke soort van snoep moet gebruikt worden in je snoeptaart. Er mag tijdens de opdracht niet gegeten worden van de snoeptaart.
Elke jongere krijgt een rol toebedeeld. Opgelet enkele jongeren krijgen een speciale rol om de groep of het geheel tegen te werken, andere jongeren krijgen net de opdracht om er voor te zorgen dat er zo snel mogelijk een mooie en lekkere snoeptaart is.
(zorg dat er een evenwicht is in het aantal mee- en tegenwerkers, anders is het té frustrerend).
Verschillende rollen (tegenwerken)
Probeer alle colaflesjes te verzamelen, zodat niemand anders hier iets mee kan doen.
Haal telkens de snoepjes van het stuk snoeptaart dat reeds gemaakt werd.
Verhinder dat je linker en rechterbuur veel met elkaar kunnen communiceren, afspreken, samenwerken.
Breek de satéstokjes met snoepjes opgeprikt, in verschillende stukken zodat deze niet bruikbaar zijn voor de snoeptaart.
Neem de bus slagroom en spuit op alle snoepjes, slagroom, ook al willen de jongeren die hiermee werken dit niet.
Doe niets, zit erbij alsof je de opdracht niet wil meedoen. Als jongeren je aanmoedigen om toch mee te doen, geef je geen commentaar, je zegt niets. Je doet helemaal niet mee.
Eet snoepjes op, in plaats van ze te gebruiken voor de snoeptaart.
Werk alleen op een klein stukje van de taart, je wilt niet met anderen samenwerken en hebt enkel oog voor het stukje dat jij aan het maken bent.
Neem de “veters” en doe deze in stukken, zodat de anderen hier moeilijker nog iets mee kunnen doen.
…
Verschillende rollen (samenwerken)
Probeer iedereen te betrekken in je opdracht, vraag écht aan iedereen of ze iets willen doorgeven, mee willen helpen, …
Zorg ervoor dat je een mooie creatie van snoeptaart krijgt.
Zorg ervoor dat er op bepaalde plekken slagroom op de taart zit.
Zorg ervoor dat je “kaarsjes” op de taart zet door satéstokjes met snoep op geprikt, in de taart te steken.
Werk mee aan de opdracht (kan er meerdere keren inzitten)
…
2. De jongeren mogen even stoom afblazen (15 minuten)
Ondertussen worden de tafels opnieuw klaargemaakt, voor de nieuwe snoeptaart.
Bij het stoom afblazen, worden enkele vragen gesteld
Hoe was dit voor jou om de snoeptaart (deze opdracht te doen) te maken?
Had je snel door dat er verschillende rollen in het spel waren? Hoe was dat voor jou?
Had je snel door wie er tegenwerkte? Wat deed dat met jou?
Kon je je in je eigen rol vinden, of was het moeilijk om deze rol te spelen? Was het moeilijk in je rol te blijven?
Wat vond je het lastigste tijdens deze opdracht?
Wou je dit probleem oplossen? Hoe?
…
3. Jongeren krijgen nu de opdracht om samen een snoeptaart te maken (15 minuten) , zonder dat er wordt tegengewerkt … Iedereen moet zijn steentje bijdragen. Opeten van de snoeptaart J
4. Nabespreking (25 minuten)
- Stoom afblazen: Hoe was het om deze snoeptaart te maken?
- Gebeurtenissen tijdens het spel: Wat vond je het grootste verschil tussen de 1e en de 2e keer? Waar voelde je je het beste bij en waarom? Kon je de mensen die in de 1e ronde de ‘slechteriken’ waren, in de 2e ronde gemakkelijk vertrouwen en taken geven of laten meewerken? Waarom wel/niet?
- Wat is je bijgebleven: Welke reacties van zijn je bijgebleven, waarom? Wat heb je geleerd?
- Linken met de realiteit: Heb je het gevoel dat je buiten deze opdracht (in je eigen leven) ook soms tegenwind krijgt, waardoor je niet gemakkelijk aan je opdracht kan werken? Waar, wanneer?
Hoe probeer je dit in het echte leven op te lossen?
Waarom werk je soms tegen in het echte leven (op school, bij vrienden, thuis, …)
Hoe kunnen mensen jou toch laten meewerken aan een opdracht? (hoe maken ze van jou een samenwerker i.p.v. een tegenwerker)
Wanneer heb je vooral het gevoel dingen alleen te moeten doen?
Wanneer heb je vooral het gevoel dingen samen te kunnen doen?
snoep (verschillende soorten, bordjes, isomo met zilverpapier rond, satéstokjes, … om snoeptaart te maken),tafels die “plakkerig” mogen worden, kaartjes met rolverdeling, vragen voor nabespreking