Kiezen of delen

Kiezen of delen

Speluitleg

Deze methodiek bestaat uit twee grote delen:

  1. Hoe ga ik om met mijn eigen keuzes
  2. Hoe ga ik om met keuzes van anderen

 

 

Deel 1: Hoe ga ik om met mijn eigen keuzes 90’

 

We ontdekken dit aan de hand van een stellingenspel. We werken telkens met een vast stramien:

  1. Er wordt een stelling voorgelezen.
  2. De deelnemers beslissen of ze voor of tegen zijn.
  3. De deelnemers worden opgedeeld in twee groepen: de groep die voor was (A) en de groep die tegen was (B).
  4. Ieder groep voert een gesprek aan de hand van een aantal vragen die aansluiten bij de stelling.

 

 

Stelling 1: Ik maak gemakkelijk keuzes

 

Groep A:

-      Welke gemakkelijke keuze heb je gemaakt?

-      Hoe maak je een keuze?

-      Wat is voor jou ‘gemakkelijk keuzes maken’?

-      Zijn ook belangrijke keuzes gemakkelijk?

-      Waarom zouden sommige mensen moeilijk keuzes maken?

 

Groep B:

-      Welke moeilijke keuze heb je gemaakt?

-      Hoe maak je een keuze?

-      Wat betekent voor jou ‘moeilijk keuzes maken’?

-      Waarom noem je jezelf iemand die moeilijk keuzes maakt?

-      Zijn alle keuzes moeilijk?

-      Waarom zouden sommige mensen gemakkelijk keuzes maken?

 

 

Stelling 2: Ik maak keuzes liever alleen

 

Groep A:

-      Wat versta je onder ‘alleen keuzes maken’?

-      Hoe maak je je keuze dan?

-      Betrek je anderen toch op één of andere manier?

-      Wat zijn de voordelen van alleen keuzes maken?

-      Wat zijn de nadelen?

-      Welke keuzes kun je beter niet alleen nemen?

-      Waarom?

 

Groep B:

-      Wat versta je onder ‘keuzes niet alleen maken’?

-      Wat zijn de voordelen van keuzes niet alleen maken?

-      Wat zijn de nadelen?

-      Zijn er dingen die je alleen beslist?

-      Welke keuzes kun je beter alleen nemen?

-      Waarom?

 

 

Stelling 3: Ik ken iemand die me kan/mag helpen bij keuzes

Groep A:

-      Wie is die persoon?

-      Waarom mag juist die persoon je helpen?

-      Op welke manier?

-      Doet die persoon dat al?

-      Bij welke keuzes spreek je die persoon aan?

-      Op welke manieren mag die persoon je helpen?

 

Groep B:

-      Neem je al je keuzes alleen?

-      Bij welke keuzes zou je graag iemand hebben die je kan helpen

-      Welke eigenschappen heeft de persoon die jou zou mogen helpen?

-      Zijn er mensen in je omgeving met die eigenschappen?

-      Stel dat je je zou laten helpen, op welke manieren wil je dan geholpen worden?

 

De antwoorden op de laatste vraag worden opgeschreven op een flap.

-      Is dit bij de twee groepen hetzelfde?

-      Wat is volgens de jongeren het belangrijkste?

 

Stelling 4: Ik heb er geen probleem mee dat anderen zeggen dat ze vinden dat ik een slechte keuze gemaakt heb

 

Groep A:

-      Bij welke keuzes is dat al eens gebeurd?

-      Wat heb je daarna gedaan?

-      Wie mag kritiek geven op je keuzes?

-      Wie mag er zeker geen kritiek geven?

-      Hoe moet de kritiek gegeven worden?

 

Groep B:

-      Bij welke keuzes is dit al eens gebeurd?

-      Op welke manier?

-      Wat was je reactie daarop?

-      Wie mag er zeker geen kritiek geven op je keuzes?

-      Van wie zou je kritiek nog kunnen verdragen?

-      Hoe moet kritiek gegeven worden?

 

 

 

Deel 2: Hoe ga ik om met de keuzes van anderen

30’

 

Helpen bij een keuze:

We halen nu de flap die we gemaakt hebben na stelling drie terug boven.

Als je iemand helpt met een keuze, is het belangrijk dat je neutraal bent. Als de groep hier niet uit zichzelf is opgekomen, kan je volgende vragen stellen:

-      Mag iemand een keuze voor jou maken?

-      Waarom wel/niet?

-      Wat is er dan belangrijk wanneer die persoon je helpt?

Via een rollenspel gaan we hierop oefenen. Je kan dit doen met fictieve situaties, maar het is zeker waardevol om dit met een echte situatie te doen, als de jongeren elkaar goed kennen.

 

Voorbeelden van situaties:

1. persoon A: Je zit in het zesde middelbaar en moet een keuze maken voor volgend jaar. Je twijfelt tussen psychologie aan de universiteit of toegepaste psychologie aan de hogeschool.

Persoon B: Je beste vriend of vriendin vraagt jou raad in verband met zijn/haar studiekeuze. Jij hebt al besloten. Volgend jaar ga je toegepaste psychologie studeren.

 

2. persoon A: Je zou graag je haar kleuren. Je twijfelt tussen donkerbruin en zwart.

Persoon B: Je vriend of vriendin vraagt je raad met wel kleur haar ze het beste zou staan: donkerbruin of zwart. Eigenlijk vind je niet dat ze haar haar zou moeten kleuren. Je zou het ook nooit bij jezelf doen.

 

Je kan de jongeren per twee een situatie laten doen. Ze hoeven dit zeker niet voor de groep te doen. Dat hangt ook van de groep af.

 

Afsluitend rondje:

-      Hoe was het om dit te doen?

-      Zijn jullie erin geslaagd neutraal te blijven?

-    Wat was er moeilijk/gemakkelijk?

Op zoek op naar meer inhoudelijke werkvormen?

Surf naar www.ijd.be

Materiaal
Organisatie
Interdiocesane Jeugddienst vzw

Leeftijd

16
tot
18 jaar

Aantal spelers

8
tot
12 spelers
Duur
120 minuten
Aantal groepen
1 groep
Terrein
Soort
Intensiteit
rustig