Petrus moest Jezus wel betrouwbaar vinden, anders was hij nooit zomaar uit het bootje gestapt op vraag van Jezus. Wat maakt mensen betrouwbaar?
Doel
Jongeren denken na over geloofwaardigheid en goedgelovigheid
Verloop
Vooraf: vraag de jongeren voorafgaand aan de activiteit om een waar of niet waar gebeurd verhaal mee te brengen. Het verhaal moet over hen zelf gaan en de anderen van de groep mogen het nog niet kennen. Ze moeten hun verhaal tijdens te bijeenkomst geheim houden, tot het moment daar is!
1. Opwarmer
Jongeren krijgen bij de start van de activiteit een kort filmpje te zien van Sinterklaas in actie of zingen met elkaar een Sinterklaaslied. Het is de bedoeling om jongeren te onthalen in het thema.
Mogelijke richtvragen nadien
Wat deed dat met je toen je ontdekte dat Sinterklaas helemaal niet echt bestond? Hoe kwam je erachter? Hoorde je het van je ouders of van iemand anders of ontdekte je het zelf? Wat deed het met je te beseffen dat mensen je iets voor kunnen spiegelen wat jij met hart en ziel gelooft? Was het de eerste keer dat je erachter kwam dat ook volwassen mensen kunnen liegen? Hoe was dat?
2. Waar of niet waar?
Vervolgens is het aan de jongeren om hun waar of niet waar gebeurd verhaal te vertellen (zie “vooraf”).
Ieder brengt zijn verhaal zo geloofwaardig mogelijk. De rest van de groep moet luisteren en moet zonder dat anderen dat kunnen zien aangeven of hij denkt dat het waar of niet waar is wat er verteld wordt. Hij of zij schrijft op een briefje linksboven de naam van de verteller, rechtsboven zijn eigen en in het midden waar of onwaar.
Nadat iedereen zijn of haar verhaal verteld heeft, wordt aan iedere verteller gevraagd in te schatten hoeveel keer waar werd ingevuld.
Dit wordt vervolgens bekend gemaakt door de begeleiders. Dan maakt de verteller bekend of het verhaal waar was of onwaar.
Op een grote flap wordt een overzicht bijgehouden van het aantal ‘waar’stemmers en het feit of het verhaal waar of niet waar gebeurd is.
3. Nabespreking
- Stoom afblazen: Hoe was dit om te doen? Hoe voel je je nu, na het vertellen en inschatten?
- Gebeurtenissen tijdens het spel: Wie heeft de meeste mensen om de tuin kunnen leiden? Hoe? Hoe was dat voor degene?
Wie vond je het meest geloofwaardig? Waarom?
Wie viel direct door de mand? Waarom?
- Wat is je bijgebleven? Wat heb je geleerd? Samen kun je afleiden wat maakt dat iemand betrouwbaar of juist onbetrouwbaar overkomt.
- Link met de realiteit: Bij hoeveel mensen geloofde je het verhaal terwijl het niet waar was? Ben je in het gewone leven goedgelovig of eerder wantrouwend? Wie in je omgeving vetrouw je op zijn of haar woord en zijn met andere worden voor jou heel geloofwaardig? Hoe komt het dat je deze mensen betrouwbaar vindt?